15 augustus 2009
Preek voor het Hoogfeest van Maria Tenhemelopneming
Als sommige kerkvaders in de Schrift lazen dat de Heer zich een heerlijke Kerk had bereid zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, maar geheel heilig en smetteloos, dachten zij onwillekeurig aan de maagd Maria. Terecht hadden de eerste Bijbel-uitleggers bij deze tekst aangetekend, dat de Kerk eerst smetteloos wordt bevonden in de hemel. Maar was zij niet eenmaal ook hier beneden smetteloos, in de alheilige maagd Maria, wier tenhemelopneming wij vandaag plechtig vieren?
Maria was, in een geheel andere en hogere zin dan het overige vrome Israël, de eerstbereide, eerstgevormde kiemcel van de ware Kerk. Er was een tijd waarin het eeuwige Woord Gods in de feitelijke staat van de vleeswording geen andere menselijke natuur had geheiligd dan die van Zijn moeder, in wier schoot Hij woonde. Zij alleen was toen het mystieke lichaam van de Kerk, die het Ware Lichaam droeg in haar moederschoot, zoals wij nog altijd zingen: Ave verum corpus natum, de Maria virgine (Wees gegroet, waarachtig Lichaam, geboren uit de maagd Maria). Maar in de eenzame gemeenschap van moeder en Kind, tezamen vervuld van de Heilige Geest, was Maria reeds een voorafbeelding van de komende mystieke gemeenschap, op een wijze die de komende overtrof. In die zin was zij niet alleen de eerste ooggetuige van de menswording maar ook de eerstverloste van de mensheid. Zij was ook de overvloedigste en meest uitnemende verloste: het versierde initiaal op de eerste bladzijde, het pronkjuweel in de vooruitgaande genade Gods. Is de Kerk heilig, en een gemeenschap van heiligen, dan is zij de mateloos bevoorrechte en alheilige.
Het Woord dat Johannes de Doper heiligde van schoot tot schoot bij het bezoek van Maria aan Elisabeth, heiligde Zijn moeder vanaf het ogenblik van haar ontvangenis. Dus zij is nooit onder de wet van de joden geweest, maar onder de wet was er niemand groter dan deze Johannes. In het rijk van de hemel echter, waar de kinderen de grootsten zijn en de maagden voorgaan, is Maria de grootste.
In de volheid van de genade is zij het hoogtepunt en de ideale lidmaat van de Kerk. Want Maria beantwoordde – voor haar deel, een roeping – vrijwillig en volledig aan de volheid van de genade. Zij bewaarde en overwoog de haar toevertrouwde geheimen. Zij stond recht onder het kruis in het uur van verlossing. De kerkvaders dachten bij de beelden die de Schrift geeft van een onaantastbare heilige gemeenschap, tegelijk aan Maria en aan de Kerk. Maar sterker dan al die beelden blijft de werkelijkheid van de bediening van Maria in het werk van de verlossing, die voortvloeit uit het feit van haar moederschap. Als Godbarende is zij oneindig veel meer dan een beeld of een ideaal lidmaat van de Kerk. Daardoor deelt zij waarachtig in de vruchtbaarheid van de Kerk, die zij afbeeldt. Haar schoot, waaruit Christus werd geboren, beeldt zeker de mystieke kerkschoot af van het doopsel waaruit wij herboren te voorschijn treden als andere christussen. En zij, die Gods Woord aan de wereld gaf, is het oorspronkelijke beeld van allen, die Gods Woord vrucht laten dragen na het als een graankorrel te hebben gezaaid in hun hart.
Als van ons allen, bij Paulus, staat geschreven dat wij aanvullen wat aan het verlossend lijden van Christus ontbreekt, is het dan verwonderlijk dat zij in de orde van de genadebediening door de gezagvolste stemmen medeverlosseres wordt genoemd? Want nergens is de ecclesia orans – de Kerk die bidt met de armen omhoog en de ogen gericht naar de Middelaar, die Christus is – zo concreet en onvergelijkbaar als in haar oerbeeld Maria.
Sinds 1950 is de eeuwenoude overlevering dat Maria met lichaam en ziel in de hemel is opgenomen een dogma. Vandaag vieren wij hoe voor haar, zoals eerder in het uur van het eerste mirakel, ook het uur van haar verrijzenis werd vervroegd, waardoor de alheilige geen bederf heeft gekend.
Maria was, in een geheel andere en hogere zin dan het overige vrome Israël, de eerstbereide, eerstgevormde kiemcel van de ware Kerk. Er was een tijd waarin het eeuwige Woord Gods in de feitelijke staat van de vleeswording geen andere menselijke natuur had geheiligd dan die van Zijn moeder, in wier schoot Hij woonde. Zij alleen was toen het mystieke lichaam van de Kerk, die het Ware Lichaam droeg in haar moederschoot, zoals wij nog altijd zingen: Ave verum corpus natum, de Maria virgine (Wees gegroet, waarachtig Lichaam, geboren uit de maagd Maria). Maar in de eenzame gemeenschap van moeder en Kind, tezamen vervuld van de Heilige Geest, was Maria reeds een voorafbeelding van de komende mystieke gemeenschap, op een wijze die de komende overtrof. In die zin was zij niet alleen de eerste ooggetuige van de menswording maar ook de eerstverloste van de mensheid. Zij was ook de overvloedigste en meest uitnemende verloste: het versierde initiaal op de eerste bladzijde, het pronkjuweel in de vooruitgaande genade Gods. Is de Kerk heilig, en een gemeenschap van heiligen, dan is zij de mateloos bevoorrechte en alheilige.
Het Woord dat Johannes de Doper heiligde van schoot tot schoot bij het bezoek van Maria aan Elisabeth, heiligde Zijn moeder vanaf het ogenblik van haar ontvangenis. Dus zij is nooit onder de wet van de joden geweest, maar onder de wet was er niemand groter dan deze Johannes. In het rijk van de hemel echter, waar de kinderen de grootsten zijn en de maagden voorgaan, is Maria de grootste.
In de volheid van de genade is zij het hoogtepunt en de ideale lidmaat van de Kerk. Want Maria beantwoordde – voor haar deel, een roeping – vrijwillig en volledig aan de volheid van de genade. Zij bewaarde en overwoog de haar toevertrouwde geheimen. Zij stond recht onder het kruis in het uur van verlossing. De kerkvaders dachten bij de beelden die de Schrift geeft van een onaantastbare heilige gemeenschap, tegelijk aan Maria en aan de Kerk. Maar sterker dan al die beelden blijft de werkelijkheid van de bediening van Maria in het werk van de verlossing, die voortvloeit uit het feit van haar moederschap. Als Godbarende is zij oneindig veel meer dan een beeld of een ideaal lidmaat van de Kerk. Daardoor deelt zij waarachtig in de vruchtbaarheid van de Kerk, die zij afbeeldt. Haar schoot, waaruit Christus werd geboren, beeldt zeker de mystieke kerkschoot af van het doopsel waaruit wij herboren te voorschijn treden als andere christussen. En zij, die Gods Woord aan de wereld gaf, is het oorspronkelijke beeld van allen, die Gods Woord vrucht laten dragen na het als een graankorrel te hebben gezaaid in hun hart.
Als van ons allen, bij Paulus, staat geschreven dat wij aanvullen wat aan het verlossend lijden van Christus ontbreekt, is het dan verwonderlijk dat zij in de orde van de genadebediening door de gezagvolste stemmen medeverlosseres wordt genoemd? Want nergens is de ecclesia orans – de Kerk die bidt met de armen omhoog en de ogen gericht naar de Middelaar, die Christus is – zo concreet en onvergelijkbaar als in haar oerbeeld Maria.
Sinds 1950 is de eeuwenoude overlevering dat Maria met lichaam en ziel in de hemel is opgenomen een dogma. Vandaag vieren wij hoe voor haar, zoals eerder in het uur van het eerste mirakel, ook het uur van haar verrijzenis werd vervroegd, waardoor de alheilige geen bederf heeft gekend.