11 oktober 2009

Preek voor de 19e zondag na Pinksteren

"Hoe zijt gij hier binnengekomen, zonder bruiloftskleed?"

Epistel
Efesiërs 4, 23–28
Broeders, vernieuwt u zelf wat uw geestelijke gesteltenis betreft, en bekleedt u met de nieuwe mens, naar Gods beeld geschapen in gerechtigheid en heiligheid, die voortvloeit uit de waarheid. Daarom moet gij de leugen afleggen en ieder tegenover zijn evenmens de waarheid spreken; want wij zijn ledematen ten opzichte van elkander. Als gij toornig wordt, zondigt dan niet; laat de zon over uw gramschap niet ondergaan. Geeft de duivel geen kans. Wie een dief was, moet zorgen voortaan niet meer te stelen; laat hij liever werken en met eigen handen nuttige arbeid verrichten om zo iets te hebben, dat hij kan geven aan iemand, die gebrek lijdt.

Evangelie
Mattheüs 22, 1–14
In die tijd richtte Jezus zich in gelijkenissen tot de opperpriesters en Farizeeën en sprak: “Het rijk der hemelen lijkt op een koning, die een bruiloftsmaal aanrichtte voor zijn zoon. En hij zond zijn dienaren uit, om de genodigden ter bruiloft te roepen, maar zij wilden niet komen. Opnieuw zond hij andere dienaren met de opdracht: Zegt aan de genodigden: Ziet mijn gastmaal staat gereed, mijn ossen en mestvee zijn geslacht, en alles is klaar: komt nu naar de bruiloft! Maar zij stoorden zich er niet aan en gingen heen, de een naar zijn landgoed, de ander naar zijn zaken; en weer anderen grepen zijn dienaren vast, mishandelden hen en bracht hen om het leven. Toen de koning dit hoorde, ontstak hij in toorn; hij zond zijn legers, verdelgde de moordenaars en stak hun stad in brand. Dan sprak hij tot zijn dienaren: Het bruiloftsmaal is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten van de wegen en roept allen ter bruiloft, die gij daar vindt. Zijn dienaren gingen heen naar de wegen en brachten allen, die zij vonden, bijeen, slechten zowel als goeden; en de bruiloftszaal werd met gasten gevuld. Toen nu de koning binnentrad om de gasten te zien, bemerkte hij er één zonder bruiloftskleed. Hij sprak tot hem: Vriend hoe zijt gij hier binnengekomen, zonder bruiloftskleed? Maar de ander stond sprakeloos. Toen zeide de koning tot zijn dienaren: Bindt hem handen en voeten, en werpt hem naar buiten in de duisternis: daar zal geween zijn en geknars der tanden. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren”.