Epistel
1 Kor. 13, 1-13
Broeders, al spreek ik ook de talen van de mensen en de engelen, maar ik zou de liefde missen, dan ben ik als schallend koper of als een schetterend bekken. En al heb ik ook profetengave, en al ken ik alle geheimen en alle wetenschap, zelfs al heb ik een volmaakt geloof, zodat ik bergen kan verzetten, maar ik zou de liefde missen, dan ben ik niets. En al deel ik mijn gehele vermogen uit tot voedsel voor de armen, el al geef ik mijn lichaam prijs om te worden verbrand, maar ik zou de liefde missen, dan baat het mij niets. De liefde is lankmoedig, - zij is goedig, - de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet onbehoorlijk, - zij is niet verwaand, - zij is niet eerzuchtig; zij zoekt niet zichzelf, - zij wordt niet verbitterd, - het kwaad blijft zij niet indachtig; zij is niet verheugd over de ongerechtigheid, maar zij verblijdt zich met de waarheid; alles verdraagt zij; alles gelooft zij; - alles hoopt zij; alles verduurt zij. De liefde vergaat nooit, al zullen profetengaven ook verdwijnen, al zullen talen ook verstommen, al zal de kennis ook te niet gaan. Want onvolmaakt slechts is ons kennen, en onvolmaakt slechts is ons profetere; als echter het volmaakte komt, dan zal wat onvolmaakt is, zonder meer verdwijnen. Toen ik nog kind was, sprak ik als een kind, dacht ik als een kind, redeneerde ik als een kind; maar nu ik man geworden ben, heb ik aan het kinderlijke een eind gemaakt. Nu zien wij in een spiegel, vaag als in een raadsel; dan echter van aangezicht tot Aangezicht. Nu ken ik slechts onvolmaakt; dan echter zal ik volledig kennen, zoals ik zelf gekend werd. Nu blijven nog: geloof, hoop en liefde, deze drie; de grootste echter van deze is de liefde.
Evangelie
Luc. 18, 31-43
In die tijd nam Jezus de Twaalf afzonderlijk bij Zich, en zeide hun: Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en alles zal vervuld worden, wat door de profeten over de Mensenzoon geschreven is; want Hij zal worden overgeleverd aan de heidenen, en Hij zal worden bespot, mishandeld en bespuwd; en zij zullen Hem geselen en doden; - maar op de derde dag zal Hij verrijzen. Doch zij begrepen er niets van; dat woord was voor hen duister, en zij verstonden niet, wat er gezegd werd. Toen Hij nu Jericho naderde, zat er een blinde aan de weg te bedelen. Deze hoorde de menigte voorbij gaan, en vroeg, wat er te doen was. En men zeide hem: Jezus van Nazareth komt voorbij. Toen begon hij te roepen: Jezus, Zoon van David, ontferm U mijner! De mensen echter, die vooraan liepen, gaven hem dreigend te verstaan, dat hij moest zwijgen. Maar hij riep nog veel harder: Zoon van David, ontferm U mijner! Toen bleef Jezus staan, en liet hem bij Zich brengen. En toen hij bij Hem gekomen was, stelde Hij hem de vraag: Wat wilt gij, dat Ik voor u zal doen? En hij antwoordde: Heer, dat ik toch moge zien! Toen zeide Jezus hem: Word ziende! Uw geloof heeft u redding gebracht. En terstond kon hij zien, en hij volgde Hem, terwijl hij God verheerlijkte. En toen het volk dit zag, brachten zij allen lof aan God.
Preek
Op de laatste zondag voor de vastentijd wordt ons het komende lijden van de Heer voor ogen gesteld als Hij zegt: “Zie, wij gaan op naar Jeruzalem.” Daar zal Jezus worden overgeleverd en gedood. Dit is wat de heilige Moederkerk aan ons, haar kinderen, meegeeft als wij het grote vasten tegemoet treden, en zij wenst dat het heilige en verlossende lijden van Jezus ook ons lijden zal worden. Om te kunnen lijden voor de bovennatuurlijke liefde hebben wij, zoals Jezus ons leert, vasten en versterving nodig, om de goede bodem voor het zaad van de genade, waarover het Evangelie ons afgelopen week vermaande, voor te bereiden. Vasten en versterving omwille van het Rijk Gods moeten ons aardse leven begeleiden als wij ooit durven hopen op vereniging met de goddelijke Verlosser, Die de volmaaktheid van ons bestaan is.
Er zijn verstervingen zonder welke wij niet zalig kunnen worden, in die zin dat wanneer men ze nalaat men zichzelf blootstelt aan het gevaar in doodzonde te vallen. In MattheĆ¼s 5, 28 spreekt Christus hier zeer duidelijk over, als Hij spreekt over de zonden tegen de heilige kuisheid. Hij zegt: “Wie ziet om te begeren heeft in zijn hart reeds overspel gepleegd”. Er zijn dus zintuiglijke zaken die een zware schuld in zich dragen. Hieruit volgt noodzakelijkerwijs dat wij verplicht zijn om onze zintuigen te doen versterven voor de dingen van deze wereld. Het doel van versterving is onze vereniging met God. Doch tot die vereniging kunnen wij niet komen zonder ons los te maken van de ongeregelde liefde tot de schepselen.
Beminde gelovigen, op de dag van ons doopsel is er tussen God en ons een verdrag gesloten. God heeft ons van Zijn kant gezuiverd van de erfzonde en ons aangenomen tot Zijn kinderen, Hij heeft ons deelachtig gemaakt aan Zijn leven, met de belofte ons al de genaden te verlenen die noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het leven in de genade. Van onze kant hebben wij beloofd als ware kinderen van God te leven om zo de volmaaktheid van onze hemelse Vader steeds meer nabij te komen door het bovennatuurlijke leven te ontwikkelen en te voeden. Doch deze belofte kunnen wij niet nakomen zonder het beoefenen van versterving. Enerzijds dringt de Heilige Geest, Die ons bij het doopsel is gegeven, bij ons aan op verachting van en onthechting aan de wereldse dingen en tot liefde voor het lijden, anderzijds streeft het vlees naar eer, genot en rijkdom. Er is dus strijd, een aanhoudende strijd, in ons. Wij kunnen de belofte die wij aan God hebben gedaan niet anders nakomen dan door te verzaken aan de ongeregelde liefde voor eer, genot en rijkdom.
In het Evangelie van vandaag zegt Christus: “Wij gaan op naar Jeruzalem.” Daarin is ook het Kruis begrepen. Bij ons doopsel tekende de priester ons met het kruis, eerst op het hart, om ons de liefde tot het kruis in te prenten, daarna op de schouders om ons kracht te geven het kruis te dragen. Wij komen onze doopbeloften dus niet na, als wij het kruis niet dragen. En wij dragen het kruis door te strijden tegen de ongeregelde neigingen in onze natuur. Dat is een strijd die ons tot de ware vrijheid leidt.
Beminde gelovigen, de volgende stelregel kan ons dienen in ons streven naar de bevrijdende versterving. Onze oefeningen van versterving moeten ons gehele mens-zijn omvatten, dus ziel en lichaam. Want als de mens niet in zijn volledige natuur gewend raakt aan tucht en orde, dan vormt hij een gelegenheid tot zonde. Daarom is het goed om te beginnen met het tuchtigen van onze uiterlijke zinnen, en dan langzaam voort te bewegen naar de hogere vermogens van de menselijke natuur. Bij de uiterlijke versterving volgen wij stipt de voorschriften van de zedigheid; bij de versterving in de hogere vermogens volgen wij de aanwijzingen van de geestelijke meesters onder begeleiding van een priester.
In de vastentijd weten de kinderen van de Kerk zich verplicht om de versterving van hun lichaam te oefenen, waardoor het zaad van de zaaier op goede bodem kan vallen, wanneer de Heer, Die op weg is naar Jeruzalem, vanaf het Kruis het zaad uitstrooit. Amen.
Rooms-katholieke parochie voor de traditionele Latijnse liturgie in de Sint-Agneskerk te Amsterdam
Pagina's
▼