zo smeek ik U,
al wat mij inwendig verdeelt,
wat mij van U verwijdert,
en wat scheiding teweegbrengt
tussen U en mij.
Neem van mij weg, Heer,
al wat mij onrein,
al wat mij koud,
al wat mij ongevoelig maakt.
Neem van mij weg, Heer,
al wat mij misleidt,
al wat mij schaadt,
en al wat mij onwaardig maakt
door U te worden gezien,
verbeterd en berispt,
door U te worden toegesproken
en aangehaald,
door U bemind te worden
en goedgunstig behandeld.
Ontferm U over mij, Heer,
en wees mij genadig.
Verwijder van mij al wat verkeerd is,
alles dat mij
zou kunnen verhinderen
U te zien, naar U te luisteren,
de geur van Uw deugden
gewaar te worden
en de hand naar U uit te strekken;
al wat mij zou kunnen verhinderen
U te vrezen en aan U te denken,
U te kennen en op U te vertrouwen,
U te beminnen en U te bezitten.
Ja, neem alles van mij weg
wat mij belet
U bij mij tegenwoordig te hebben
en gedeeltelijk al te genieten.