Het Evangelie van vandaag bevat de gelijkenis van de onwillige bruiloftsgasten, die Jezus de mensen voorhield bij een maaltijd waartoe Hij door een farizeeër was uitgenodigd. “Een zeker iemand gaf een groot feestmaal en nodigde velen uit. Tegen het uur van de maaltijd zond hij zijn dienaar (dat was een oosterse gewoonte) om aan de gasten te zeggen: Komt, want alles staat klaar. Maar eenparig begonnen allen zich te verontschuldigen.” Dit stond, nadat de eerste uitnodiging blijkbaar was aangenomen, gelijk aan een belediging. De eigenlijke bedoeling van de gelijkenis was de voorspelling van de roeping van de heidenen tot het christendom en van de verwerping van de meeste joden, die onder allerlei excuses Gods uitnodiging in Christus afwezen.
Het was een grootste gebeurtenis, het was een onzegbare uitverkiezing, nu zij, de joden, tot het geloof in de Messias werden geroepen. Zij waren het uitverkoren volk, zij hadden door allerlei gevaren heen het geloof in de ware God bewaard. Nu komt de Redder der wereld (uit hun volk geboren) tot hen met de blijde boodschap en… zij blijven doof. Zij zijn niet alleen doof, zij keren zich ook af, zij vatten haat voor Hem op en zij doden Hem.
Maar deze gelijkenis gaat verder en betreft niet alleen het joodse volk. Zij raakt ook ons en alle mensen die tot het geloof werden geroepen, maar koud en onverschillig zijn gebleven. Het gaat bovendien niet alleen over het geloof, maar over de aanwezigheid van God Zelf. Terwijl Hij Zijn heilig Sacrament aan allen aanbiedt als een buitengewoon bewijs van liefde, als een bijzonder middel tot heiliging, als ‘een groot gastmaal’, lopen velen Hem weer onverschillig en koel voorbij. Zovelen van ons halen hun schouders op en lijken doof en blind te zijn.
Beminde gelovigen! Als wij een meer algemene zin in de woorden van Christus mogen ontdekken, dan is het wel deze: God komt tot de mens met Zijn uitnodiging en de mens heeft het in zijn vermogen die uitnodiging af te slaan. God stelt ons voor de keuze. Hij nodigt ons liefdevol uit, Hij dringt zachtjes aan, maar Hij dwingt ons nooit. God heeft de mens zijn vrijheid geschonken. Dat is een kostbare en noodlottige gave. Kostbaar, want zij stelt de mens in staat God te beminnen en aan zijn roeping te gehoorzamen. En noodlottig kan zij zijn, daar in de vrijheid de vreselijke mogelijkheid ligt van de afval van God, van de weigering van de genade. Maar een kostbare gave is zij in Gods oog en Hij blijft haar respecteren (meer dan de mensen plegen te doen), want Hij vraagt een vrije liefde die Hem alleen waardig is. God wil geen slaven, maar dienaren uit vrijheid en liefde.
Gods uitnodiging komt niet alleen bij grote beslissingen tot ons, maar herhaaldelijk in ons leven, zo dikwijls Zijn genade ons roept, al is het slechts tot een eenvoudige daad van zuivere liefde En wij zullen Zijn roepstem vernemen, naarmate wij aan Zijn genade beantwoorden, naarmate wij leven in innerlijke stilte en bereidwilligheid om die stem te volgen. Gods roeping is afhankelijk van onze medewerking. Wij staan voor de keuze. God dwingt niet, maar nodigt uit. Het is een mysterie van genade en vrijheid.
In de gelijkenis zijn het de gasten die zichzelf uitsluiten van de heerlijkheden van het feestmaal. En zo is het altijd. De mens berooft zich door zijn boze eigen wil van het goddelijk goed en dan pas treft hem Gods veroordeling. “Want God heeft Zijn Zoon in de wereld gezonden, niet om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered. Wie in Hem gelooft (wie de goddelijke uitnodiging aanvaardt), wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van Gods eniggeboren Zoon”, of anders gezegd: omdat hij de kostbare genade niet in zich laat leven en werken.
Beminde gelovigen! Laten wij Gods uitnodiging, die ook aan ons is gericht, ernstig nemen. Erkennen wij haar grote betekenis. Door eerbiedig de heilige communie te ontvangen met een zuiver hart, vrij van zonden en egoïstische zelfzucht, bereiden wij ons voor op het eeuwige gastmaal. Amen.