Pagina's

26 september 2010

Preek voor de achttiende zondag na Pinksteren

Epistel
1 Kor. 1, 4–8
Broeders, te allen tijde breng ik om uwentwil dank aan mijn God voor de genade Gods, die u geschonken is in Christus Jezus. Immers, in Hem zijt gij in ieder opzicht rijk geworden, in alle woord en in alle kennis, in dezelfde mate als de prediking van Jezus vaste voet bij u gekregen heeft. Zodoende komt gij in geen enkele genadegave iets te kort, terwijl gij in afwachting zijt van de verschijning van onze Heer Jezus Christus. Hij immers zal u doen vaststaan ten einde toe, zodat gij vrij zijt van schuld op de dag, dat onze Heer Jezus Christus wederkomt.

Evangelie
Mattheüs 9, 1–8
In die tijd ging Jezus in een scheepje, stak het meer over en kwam in Zijn stad. Daar bracht men een lamme tot Hem, die op een rustbed lag. Toen Jezus hun geloof zag, sprak Hij tot lamme: “Heb goede moed, Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven.” Maar zie, sommige schriftgeleerden dachten bij zich zelf: “Hij lastert God!” Doch Jezus zag hun gedachten en sprak: “Waarom denkt gij kwaad bij u zelf? Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: sta op en loop? Welnu, om u te doen weten, dat de Mensenzoon de macht bezit op aarde de zonde te vergeven – toen sprak Hij tot de lamme – sta op, neem uw bed en ga naar huis”. En hij stond op en ging naar huis. Toen de menigte dat zag, werden zij door vrees bevangen, en zij verheerlijkten God, die zulk een macht verleende aan de mensen.

Preek
Vanaf deze achttiende zondag na Pinksteren begint de liturgie van de Kerk steeds meer over de ‘uitersten’ te spreken. Over het einde van de wereld, de wederkomst van Christus en het laatste oordeel. De zomer is voorbij en de donkere dagen van de herfst en de winter zijn op komst. De Kerk, die vol is van verlangen naar Christus, schrijdt van zondag tot zondag dieper binnen in het licht en de luister van de eeuwige wereld van God. Tegelijkertijd wil zij haar kinderen er aan herinneren dat wij hier op aarde slechts in afwachting zijn, en ons moeten voorbereiden op de terugkeer van Christus.

In zijn epistel spreekt de heilige Paulus vandaag over de genade die ons allen werd geschonken. Deze werd en wordt ons gegeven in Jezus Christus. Maar de grootste genade die Gods barmhartigheid ons heeft bewezen, de genade die komt vóór en uitgaat boven alle andere genaden, is eigenlijk de Heer Jezus Christus Zelf. En dit is niet alleen zo omdat Hij de bron is van alle genaden die Hij door Zijn lijden en dood voor ons heeft verdiend, maar ook omdat in Zijn persoon, door het onuitsprekelijke geheim van de menswording, God Zich op ongekende wijze aan de wereld heeft geopenbaard en Zich met de mensheid heeft verenigd.

Het is waar dat de mens met zijn eigen verstand tot een beperkte kennis van God kan komen, maar zonder openbaring blijft die zeer onvolmaakt. Hoe de mensheid buiten Christus in feite over God denkt kunnen ons de droevige geschiedenis van het heidendom van alle eeuwen leren en, niet minder, de tragische ervaringen van de hedendaagse wereld. “Ik ben de weg, de waarheid en het leven” (Joh.14, 6). Hij is de weg tot God, omdat Hijzelf God is en waarachtig mens. Alleen in het rechtzinnige geloof van de katholieke Kerk komt deze waarheid tot haar recht. Jezus is niet alleen een groot profeet, een verheven leraar of een revolutionaire leider – Hij is God. Hij is Degene Die ons niet alleen redt uit alle menselijke ellende en nood, maar vooral van de eeuwige dood. Hij is Degene Die de hemel voor ons opent en Die ons het eeuwige leven schenkt.

Maar tevens is Hij waarachtig mens. Hij spreekt onze taal, Hij draagt ons gelaat. Hij heeft Zich gesteld binnen het bereik van onze zinnen. De menswording van het Woord is de daad van Gods overgrote liefde die ons met sprakeloze verwondering moet vervullen. Dat is een wonder van de goddelijke liefde waarvoor wij Hem nooit genoeg kunnen danken en loven. De Kerk doet dat onophoudelijk in haar liturgie. Maar iedereen moet God voortdurend danken voor alle genaden die hij ontvangt. Denken wij aan de persoonlijke gaven en talenten die elke mens heeft ontvangen. Ieder van ons heeft een eigen en zeer persoonlijke roeping om Christus na te volgen in alle omstandigheden van het leven, en om Zijn beeld weer te geven voor het oog van andere mensen. Het gaat om niets anders dan het ware geloof in zijn volledige integriteit te bewaren. Daarvoor hebben wij allen de noodzakelijke genaden ontvangen.

Beminde gelovigen, voor dat alles moeten wij God danken. Wij mogen niet vergeten dat al deze gaven ons zijn geschonken om zeker door het leven te gaan en om ons levensdoel te bereiken, namelijk het eeuwige leven met God. De verschillende talenten, de tijd en andere middelen die wij bezitten moeten daar aan worden besteed. Als wij het doel van onze levenstocht uiteindelijk niet bereiken, dan hebben wij die middelen niet goed aangewend. Wij verblijven hier op aarde slechts tijdelijk, in afwachting. Daarom spreekt de heilige Paulus over de wederkomst van Christus en vermaant ons dat wij gereed moeten zijn. Voordat wij in het eeuwig leven mogen binnentreden wordt er met ons aardse leven afgerekend. En onze eeuwigheid hangt af van ons aardse leven. Deze twee aspecten van het menselijk bestaan kunnen niet losgemaakt worden. De Kerk herinnert ons hieraan, niet om ons bang te maken, maar omdat zij net zoals de apostel, ons zonder schuld wil zien op de dag van de terugkomst van Christus.

Bidden wij in deze heilige Mis dat wij altijd en bij al ons handelen aan het einde mogen denken. Amen.