7 augustus 2011

Preek voor de achtste zondag na Pinksteren

Epistel
Rom. 8, 12-17
Broeders, wij hebben wel verplichtingen, maar niet tegenover het vlees, dat wij naar het vlees zouden moeten leven, want als gij leeft naar het vlees, zult gij zeker sterven; maar als gij door de geest de werken van het vlees doet sterven, dan zult gij leven. Want allen, die door de Geest van God worden gedreven, dat zijn kinderen van God. Immers, gij hebt geen slavengeest ontvangen, om weer te leven in vrees; maar gij hebt een geest ontvangen, waardoor wij tot kinderen zijn aangenomen en roepen: Abba (Vader). Immers de Geest Zelf getuigt aan onze geest, dat wij kinderen van zijn van God. Maar zijn wij kinderen, dan ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.

Evangelie
Lc. 16, 1-9
In die tijd hield Jezus Zijn leerlingen de volgende gelijkenis voor: Er was eens een rijk man, die een rentmeester had; en deze werd bij hem aangeklaagd, dat hij zijn goederen verkwistte. En hij liet hem roepen en zei tot hem: Wat hoor ik daar van u? Gij hebt verantwoording te doen van uw beheer; want gij kunt niet langer rentmeester blijven. Toen dacht de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik beginnen, nu mijn meester mij het rentmeesterschap afneemt? Spitten kan ik niet, en bedelen, daarvoor schaam ik mij! - Maar ik weet al, wat ik zal doen, opdat zij mij in huis zullen opnemen, wanneer ik als rentmeester ben afgezet. Hij liet dan de schuldenaars van zijn heer een voor een bij zich komen. En hij vroeg aan de eerste: hoeveel zijt gij aan mijn heer schuldig? En deze antwoordde: honderd vat olie. En hij sprak tot hem: Hier, neem uw schuldbekentenis, ga gauw zitten, en maak er vijftig van. Vervolgens vroeg hij aan een ander: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? En deze antwoordde: honderd mud tarwe. En hij sprak tot hem: Hier, neem uw schuldbekentenis, en maak er tachtig van. En de eigenaar prees in de onrechtvaardige rentmeester, dat hij met overleg te werk was gegaan. Want inderdaad, de kinderen van deze wereld gaan onder elkander met meer overleg te werk dan de kinderen van het licht. Ook Ik zeg tot u: Maakt u vrienden door middel van de mammon, zo vol ongerechtigheid, opdat zij u bij uw sterven opnemen in de eeuwige woontenten.

Preek
In het epistel van deze zondag redeneert de apostel Paulus, zoals hij dat graag doet, vanuit de instellingen van het menselijke leven om bovennatuurlijke werkelijkheden te verduidelijken.

Kinderen zijn van nature de aangewezen erfgenamen van hun ouders. Als het dus waar is dat wij door het heilig doopsel en door de Geest kinderen van God zijn geworden, dan hebben wij ook een heerlijk erfdeel te verwachten: een goddelijke erfenis, die Christus, de Eerstgeborene onder vele broeders, door het vergieten van Zijn Bloed heeft verworven. En in het vervolg van dit allerschoonste achtste hoofdstuk van de brief aan de Romeinen beschrijft Paulus de glorie die ons wacht, indien wij tenminste ook willen delen in het lijden van Christus.

Wij kunnen de vergelijking veilig doorzetten. Aardse erfgenamen ondergaan graag grote offers om de buit van een rijke erfenis deelachtig te worden. Zij leven in gespannen verwachting en verachten kleine winsten die anderen zich moeizaam verwerven. Als wij de hemelse glorie werkelijk beschouwen als het ons toekomende erfdeel van de heiligen, als wij werkelijk wisten welke hoop Gods roeping wekt in oprechte harten, zou dan niet onze gehele levenshouding anders worden? Zou dan niet met name onze waardering voor de aardse goederen een grondige wijziging moeten ondergaan en onze ogen meer naar de hemel moeten kijken? Zou niet ons gehele wezen naar de hemelse glorie moeten streven, en al ons handelen daarop gericht moeten zijn? Paulus zegt het zelf: Alles wat voor mij winst betekende heb ik om Christus’ wil schadelijk geacht, om Zijn wil heb ik alles prijsgegeven en ik beschouw het als afval, opdat ik Christus moge winnen.

De Heer is nabij. Deze hoop verleent zekerheid aan ons leven en sterkte om geduldig te volharden. Zij die op een gulle erfenis rekenen, leven in deze blijde hoop. De Heer geeft ons een voorsmaak van de hemelse erfenis in het offer van de heilige Mis en in het ontvangen van de heilige communie. Wat een geestelijke vreugde voor hem die gelooft om reeds nu het onderpand van de toekomstige heerlijkheid te mogen proeven!

Beminde gelovigen, laat de wereld maar lachen om dit onbegrepen geheim van Gods liefde. Laat de lauwen maar achteloos aan Gods gave voorbijgaan, want zij hebben Hem toch niet lief, maar alleen zichzelf. Het vurige christenhart rent echter naar dit Manna en proeft de voorsmaak van het eeuwig leven, dag na dag. “Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de bron des levens, die staat in Gods paradijs.” Amen.