De wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. |
Epistel
Gal. 4, 22-31
Broeders, er staat geschreven, dat Abraham twee zonen had: één bij zijn slavin, en één bij zij vrijgeboren vrouw. Maar die van de slavin werd geboren op gewoon-natuurlijke wijze; die van de vrije vrouw echter krachtens de belofte. Deze dingen hebben een diepere zin. Het zijn twee verbonden. Het ene is van de berg Sinai; het brengt slavenkinderen voort. En dat is Agar; want de berg Sinai is gelegen in Arabië. En deze houdt verband met het Jeruzalem van thans, dat immers met haar kinderen verkeert in slavernij. Maar het andere, het Jeruzalem van boven, is vrij; en dat is de moeder van ons. Er staat immers geschreven: "Verblijd u, gij onvruchtbare, die geen kinderen voortbrengt; breek uit in gejubel, gij, die geen moedersmart kent; want de kinderen van de vrouw die verlaten staat, zijn talrijker dan die van haar, die de man bij zich heeft." En wij, broeders, wij zijn – evenals Isaac – kinderen van belofte. Maar zoals destijds de zoon, die naar het vlees geboren was, de ander vervolgde, die was geboren naar de geest, zo geschiedt het ook nu. Maar wat zegt de Schrift? "Jaag de slavin met haar zoon weg; want de zoon van de slavin zal niet meeërven met de zoon van de vrije vrouw." Derhalve, broeders, wij zijn geen slavenkinderen, maar kinderen van de vrije vrouw. En deze vrijheid heeft Christus ons bewerkt.
Evangelie
Joh. 6, 1-15
In die tijd begaf Jezus Zich naar de overzijde van het meer van Galilea of Tiberias. En een grote menigte volgde Hem, omdat zij de wonderen zagen, die Hij aan de zieken verrichtte. Dan besteeg Jezus het gebergte en zette Zich daar neer met Zijn leerlingen. Het was kort vóór Pasen, het grote feest van de joden. Toen Jezus de ogen opsloeg en zag, dat er zeer veel volk tot Hem kwam, zei Hij tot Philippus : Wáár zullen wij brood kopen, opdat zij wat te eten hebben? Hij zei dit echter, om hem op de proef te stellen, want Hij voor Zich wist wel, wat Hij zou doen. Philippus gaf Hem ten antwoord: Voor tweehonderd tienlingen brood is nog niet genoeg voor hen, om voor ieder ook maar een weinig te kunnen krijgen! Toen zei Hem een van Zijn leerlingen, Andreas, de broeder van Simon Petrus: Hier is een jongen, die vijf gerstebroden heeft en twee vissen; maar wat betekent dat voor zovelen! Jezus zei: Laat de mensen gaan zitten. – Er was namelijk veel gras daar ter plaatse – Zij zetten zich dan neder, de mannen ongeveer vijfduizend in getal. Toen nam Jezus de broden, sprak een dankgebed en deelde er van uit aan hen, die daar gezeten waren; eveneens ook van de vissen, zoveel als ieder wenste. En toen zij verzadigd waren, zei Hij tot Zijn leerlingen: Verzamelt de overgebleven brokken, opdat ze niet verloren gaan! Zij verzamelden ze dan, en vulden twaalf korven met brokken, die er van de vijf gerstebroden waren overgebleven, nadat zij gegeten hadden. Toen nu die mensen het wonder zagen, dat Jezus verricht had, zeiden zij: Deze is werkelijk de Profeet, die in de wereld moet komen! Maar Jezus begreep, dat zij zouden komen, om Hem mee te nemen en koning te maken; daarom trok Hij Zich weer terug in het gebergte. Hij alleen.
Preek
Wanneer wij de veertig dagen die de Vastentijd duurt bezien in vergelijking met de veertig jaar durende wandeling van de joden in de woestijn, een wandeling die hen voerde van slavernij naar vrijheid, dan begrijpen wij dat ook ons vasten nu een wandeling naar bevrijding zou moeten zijn, Geen bevrijding van lichamelijke slavernij, maar van geestelijke slavernij die ons door de zonde wordt opgelegd.
Als wij naar deze bevrijding verlangen, dan is deze vierde zondag, midden in de Vasten, een teken van vreugde. Het aan de bevrijde joden beloofde land was Israël; het beloofde land van het Nieuwe Verbond is de verlossing en het eeuwig leven in het koninkrijk van God. Het is deze belofte die wij, midden in de vastentijd, als een silhouet aan de horizon zien. Dit wekt in ons de vreugdevolle hoop dat ook wij aan deze belofte mogen deelhebben.
Deze vreugde geeft ons ook hernieuwde moed en kracht om ons nog ernstiger en dieper te verenigen met het lijden en sterven van de Heer. Wij moeten ons met Hem verenigen, anders zouden wij niet met Hem in het beloofde land kunnen leven. De joden ontvingen door tussenkomst van Mozes de wet om met God te kunnen leven in het beloofde land dat Hij hun zou geven. Ook wij ontvangen deze wet, maar nu in zijn volledige vorm, de heiligmakende genade, om met God te kunnen leven. Door ons vasten willen wij deze genade ons steeds dieper laten vormen en herschapen, door het uitroeien van de overblijfselen van de oude mens.
Het vasten is daarom, beminde gelovigen, geen zelfpijniging, maar een beweging naar vrijheid toe, de vrijheid die God mogelijk maakt wanneer wij Zijn wet onderhouden. Deze wet houdt ook in dat wij leven volgens de aanwijzingen van de Kerk, want door haar schenkt, beschermt en vermeerdert God de genade. Amen.