In de laatste week van de Advent, van 17 tot en met 23 december, worden in de Vespers de zeven zogenoemde 'O-antifonen' gezongen. Een antifoon is een vers dat voorafgaand aan een psalm of een andere lofzang gezongen of gereciteerd wordt. De naam van de O-antifonen verwijst naar de Latijnse aanhef, waarmee ze alle beginnen.
De O-antifonen geven uitdrukking aan het verlangd uitzien naar de komst van de Messias. In het koorgebed worden ze in de Vespers vlak vóór en na het Magnificat gezongen, op steeds dezelfde gregoriaanse melodie.
Christus wordt in de O-antifonen niet met Zijn naam aangeroepen, maar met zeven verschillende Messiaanse titels, een voor elke dag:
17 december: O Sapientia (Wijsheid),
18 december: O Adonaï (Heer),
19 december: O Radix Jesse (Wortel van Jesse),
20 december: O Clavis David (Sleutel van David),
21 december: O Oriens (Dageraad),
22 december: O Rex Gentium (Koning der volkeren),
23 december: O Emmanuel (God met ons).
Wanneer nu deze Messias-aanroepingen in omgekeerde volgorde worden gelezen dan vormen de eerste letters de woorden 'Ero cras', Latijn voor 'Morgen zal Ik er zijn'. Wie zijn verlangen naar de Messias in het zingen van de O-antifonen tot uitdrukking brengt, vindt in het 'ero cras' van de beginletters de zekerheid dat Hij werkelijk komende is.