Jezus, den laatsten der nachten,
ging naar den hof der olijven,
liet Zijn discipelen blijven
buiten de duistere gaard;
toen koos Hij drie uit hun midden,
met Hem te waken, te bidden,
maar door het bidden en wachten
werden hunne ogen bezwaard.
Kon dan niet één met Hem waken?
Eén in die smartelijke uren
met Hem de droefheid verduren
van Zijn verwerping, Zijn smaad?
Moest Hij, dien zwartsten der nachten,
eenzaam den kruisdood verwachten,
eenzaam de bitterheid smaken
van den triomf van het kwaad?
'k Wil bij Uw droefheid verwijlen,
in Uwe smarten verzinken,
Gij, Die den beker moest drinken,
die de verzoening bracht,
wie zal de angsten doorgronden
van deze nachtelijke stonden?
Wie zal de duisternis peilen
van dezen duistersten nacht?
Jacqueline E. van der Waals
(1868-1922)