Epistel
Ef. 5, 1-9
Broeders, weest navolgers van God, als Zijn veelgeliefde kinderen; en leeft in liefde, zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgeleverd als een gave en een offer van welriekende geur voor God. Ontucht echter en onreinheid of hebzucht mag onder u zelfs niet genoemd worden, zoals het heiligen past; evenmin iets oneerbaars, onbehoorlijke scherts of dubbelzinnige taal, die niet te pas komt; maar veeleer gebeden van dankzegging. Want weet en beseft het wel: niemand, die zich overgeeft aan onkuisheid of onreinheid of aan hebzucht – wat afgodendienst is – zal een erfdeel ontvangen in het rijk van Christus en van God. Laat niemand u misleiden met ijdel gepraat; want om zulke dingen komt Gods toorn over de weerspannige mensen. Daarom moet gij met hen niet meedoen. Want vroeger waart gij duisternis; maar nu zijt gij licht, in de Heer. Gedraagt u dus als kinderen van het licht. De vrucht namelijk van het licht bestaat in louter goedheid en rechtvaardigheid en waarheid.
Evangelie
Lc. 11, 14-28
In die tijd dreef Jezus een duivel uit, die stom was. En toen Hij de duivel uitgedreven had, begon de stomme te spreken, en de menigte stond verbaasd. Maar sommigen onder hen zeiden: Door Beëlzebub, de vorst der duivels, drijft Hij de duivels uit! En anderen, die Hem op de proef wilden stellen, verlangden van Hem een teken uit de hemel. Maar Hij kende hun gedachten, en zei tot hen: Ieder rijk, dat innerlijk verdeeld is, zal ten gronde gaan, en het ene huis zal op het andere vallen. Wanneer dus ook de Satan innerlijk verdeeld is, hoe zal zijn rijk dan kunnen standhouden? Gij zegt immers dat Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf. Maar als Ik door Beëlzebub de duivels uitdrijf, door wie drijven uw zonen ze dan uit? Daarom zullen zij uw rechters zijn. Doch als Ik door de vinger Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het rijk van God onder u gekomen! Zolang een sterke man in volle wapenrusting zijn erf bewaakt, is geheel zijn bezit in veiligheid. Maar als er iemand komt, die sterker is dan hij, en hem overmeestert, dan ontneemt hij hem al zijn wapens, waarop hij vertrouwde, en verdeelt zijn buit. Wie niet mét Mij is, is tégen Mij, en wie niet verzamelt met Mij, verstrooit! Wanneer de onreine geest uit iemand is weggegaan, zwerft hij rond in dorre streken, waar hij zoekt naar rust. En als hij die niet vindt, zegt hij: Ik ga terug naar mijn huis, waar ik ben uitgegaan! En bij zijn komst vindt hij het schoongeveegd en in orde gebracht. Dan gaat hij zeven andere geesten halen, nog bozer dan hijzelf, en zij treden daar binnen, en vestigen er hun verblijf. Zo wordt de laatste toestand van die mens nog erger dan de eerste. En terwijl Hij zo sprak, verhief een vrouw uit de menigte haar stem en riep Hem toe: Welzalig de schoot, die U mocht dragen, en de borst, die U mocht voeden! Maar Hij zei: Ja, waarlijk zalig zij, die het woord Gods aanhoren en het bewaren!
Overweging
In de lezingen van deze derde zondag van de Vasten legt de Kerk wederom de nadruk op de heiligheid die ons christelijk leven moet kenmerken.
In de lezing aan de Efesiërs worden wij opgeroepen navolgers van God te zijn. Dat betekent, zo zegt de lezing, dat wij moeten leven in de liefde van Christus, zoals Hij ook ons heeft liefgehad, door ons oude aardse zondige leven af te leggen, dat bestaat uit onwaarheid en onzuiverheid; wij moeten voortaan leven als heiligen in Christus. Hierin raakt de lezing precies onze opdracht tot heiligheid aan, en geeft midden in de vastentijd ons opnieuw de kans om onze levenswandel te overwegen en om daarin eventueel correcties aan te brengen.
Die onaangename vragen over ons eigen leven zouden wij ons eens in alle eerlijkheid moeten stellen. Indien wij dat niet doen, dan blijven wij namelijk in de schaduw wandelen en kunnen wij God niet duidelijk zien. De lezing waarschuwt ons voor wat er zal gebeuren met degenen die in het oude leven van laster en onzuiverheid blijven hangen. Zij zullen geen erfdeel ontvangen in het rijk van Christus, zegt de apostel Paulus, omdat dit afgodendienst is.
Welk een opdracht is aan ons gegeven en welk een verandering zal er in ons leven moeten plaatsvinden als wij in de genade van God als Zijn kinderen willen leven. Het is goed dat wij de heilzame gewoonte aanleggen om dagelijks onze levenswandel in een kort gewetensonderzoek te beproeven. Op die manier kunnen wij bij de eerste tekenen van misleiding spoedig opnieuw ons leven richten op de liefde van God in Jezus Christus. Dat is ook de vermaning aan ons, waarmee de lezing wordt beëindigd: “Gedraagt u dus als kinderen van het licht”.
In het Evangelie van deze zondag wordt de gedachte over het oude leven in zonde en het nieuwe leven in de genade in alle duidelijkheid uitgebeeld. Wij zouden misschien kunnen denken dat beide met elkaar kunnen co-existeren, maar deze dodelijke illusie wordt eens en voor altijd door Christus Zelf ontmanteld. Hij zegt tot ons dat ieder rijk dat innerlijk verdeeld is te gronde zal gaan. Die verdeeldheid bestaat hierin dat het goede en het kwade niet in één-en-dezelfde persoon tegelijk kunnen bestaan. Voor ons betekent dit concreet en zonder twijfel dat wij in de genade óf in de zonde leven. Anders gezegd: dat wij deel hebben aan het eeuwig leven of dat wij door de zonde tot het hellevuur gevallen zijn.
Met dit Evangelie wil de Kerk ons sterken in de strijd tegen de duivel, die wij tijdens het vasten met nieuwe ijver aangaan. Dat Christus in het Evangelie een duivel uitdrijft toont aan de zondaar dat de genade sterker is dan de zonde. Het laat ook zien dat er voor de zondaars op aarde nog altijd hoop bestaat, die ligt namelijk in de onvoorwaardelijke overgave aan de wet van Christus. Wij moeten de moed opbrengen om onze ogen op Hem te fixeren. Als onze ogen altijd op Hem zijn gericht, dan worden wij zozeer verblind door Zijn heerlijkheid en dan wordt onze ziel zodanig bevangen door het verlangen om deel te hebben aan Zijn liefde dat zij niet meer aarzelt het kruis te omhelzen. Wij moeten Hem willen aanzien en onze geest terugbuigen, keer op keer, van het geschapene naar God, dus ons steeds afwenden van het aardse en omkeren naar God.
Aan het einde van dit zondagsevangelie horen wij uit de mond van een vrouw die haar stem verhief een zalige lofprijzing aan de heilige Moeder Gods: “Zalig de schoot die U mocht dragen en de borst die U mocht voeden”. Het antwoord van Christus hierop is voor ons een woord van hoop en bemoediging: “Ja waarlijk zalig zijn zij, die het Woord Gods aanhoren en het bewaren”. Nemen wij dus in de strijd van dit leven onze toevlucht bij de Zoete Moeder en bewaren wij, zoals zij dat deed, het Woord Gods. Het bewaren van Zijn Woord zal ons tot zaligheid en eeuwig leven dienen.
Rooms-katholieke parochie voor de traditionele Latijnse liturgie in de Sint-Agneskerk te Amsterdam
Pagina's
▼