29 mei 2024

Adoro Te Devote

Het boek Exodus verhaalt over het braambos dat in lichterlaaie stond en toch niet werd verteerd. Mozes, die in de omtrek zijn kudde weidde, wil het wondere schouwspel wat nader bezien, maar God roept hem uit het braambos toe: "Ga niet verder en doe uw schoeisel uit, want de plaats waar gij staat is heilige grond." Toen bedekte Mozes zijn gelaat, want hij durfde niet naar God opzien. (Ex. 3, 1-6)

Ook het boek Tobias leert eerbied voor het heilige. Na een lange reis in het land der Meden keerde Tobias naar zijn ouders terug. Zijn reisgezel, die hem onderweg voor alle onheil had behoed, genas ook Tobias' vader van zijn blindheid. Toen zij hem de helft van hun bezit wilden geven, zei de reisgezel: "Ik ben de engel Rafaël, één van de zeven die voor 's Heren aanschijn staan." Zij schrokken hevig en wierpen zich sidderend neer, met het gelaat op de grond. En nadat Rafaël was heengegaan, bleven zij nog drie uur lang diep gebogen liggen, en loofden God. (Tob. 4-12)

Het brandende braambos, de engelen die de weerglans zijn van Gods glorie, en de vele tekens in de Heilige Schrift van Gods aanwezigheid, zij zeggen hetzelfde als de Godslamp in onze kerk. Maar wij zijn aan deze stille vlam gewoon geraakt en zien haar betekenis niet meer: in het tabernakel is Christus werkelijk aanwezig.

Wie dat beseft knielt huiverend neer en bidt: Adoro Te devote, latens Deitas, quae sub his figuris vere latitas. (Vroom aanbid ik U, verscholen God, waarachtig verborgen onder deze gedaanten.)




Latijn

Adoro te devote, latens Deitas,
Quæ sub his figuris vere latitas;
Tibi se cor meum totum subjicit,
Quia te contemplans totum deficit.

Visus, tactus, gustus in te fallitur,
Sed auditu solo tuto creditur.
Credo quidquid dixit Dei Filius;
Nil hoc verbo veritátis verius.

In cruce latebat sola Deitas,
At hic latet simul et Humanitas,
Ambo tamen credens atque confitens,
Peto quod petivit latro pœnitens.

Plagas, sicut Thomas, non intueor:
Deum tamen meum te confiteor.
Fac me tibi semper magis credere,
In te spem habere, te diligere.

O memoriale mortis Domini!
Panis vivus, vitam præstans homini!
Præsta meæ menti de te vívere,
Et te illi semper dulce sapere.

Pie Pelicane, Jesu Domine,
Me immundum munda tuo sanguine:
Cujus una stilla salvum facere
Totum mundum quit ab omni scelere.

Jesu, quem velatum nunc aspicio,
Oro, fiat illud quod tam sitio:
Ut te revelata cernens facie,
Visu sim beátus tuæ gloriæ. Amen.
Nederlands

Devoot aanbid ik U, verborgen God,
Die U verbergt in deze schijn;
met heel mijn hart ben ik Uw dienaar,
bij Uw beschouwing ben ik niets.

Gezicht en tast en smaak vergissen zich in U,
alleen bij woorden staat nog ons geloof;
de woorden van Gods Zoon zijn mijn geloof:
geen waarheid sterk dan dit woord der Waarheid.

Alleen de godheid was verbrogen aan het Kruis,
maar hier verbergt zich ook de mensheid;
toch blijf ik beide prijzen en geloven,
en vragen, wat de goede rover vroeg.

Ik zie geen wonden, als eens Thomas deed,
maar U, mijn God, zal gelden mijn geloof.
Laat mij in U steeds meer geloven,
op U vertrouwen, U beminnen.

Gedachtenis aan 's Heren dood,
o Brood des levens, levenwekker voor de mens,
wil in mijn geest Uw leven storten,
in U ook steeds mijn vreugd doen zijn.

O Pelikaan vol liefde, Jezu Heer,
wil mij, onreine, wassen in Uw Bloed,
want iedere druppel draagt in zich de reinheid
voor al 's werelds zonden.

Jezu, Die mijn oog gesluierd ziet,
ik bid U, laat gebeuren wat ik diep verlang:
U eens te zien met ongedekt gelaat,
geluk te vinden in aanschouwing van Uw glorie. Amen.