Pagina's

30 mei 2024

Hoogfeest van het Allerheiligste Sacrament (Sacramentsdag)

Het feest van het Allerheiligst Sacrament (Sacramentsdag) valt op de tweede donderdag na Pinksteren. In veel landen wordt het ook gevierd op de tweede zondag na Pinksteren.

Sacramentsdag herdenkt, net als Witte Donderdag, de instelling van het Sacrament des Altaars. Paus Urbanus IV stelde in 1264 deze dag als een verplichte feestdag in op de donderdag na het Octaaf van Pinksteren, omdat hij vond dat het vasten- en boetekarakter van Witte Donderdag het feestelijke herdenken van het Laatste Avondmaal en de instelling van de Eucharistie (en het priesterschap) enigszins in de weg stond. Die beslissing heeft uiteraard de sacramentsdevotie sterk bevorderd. Voor zijn uitverkiezing tot paus was Urbanus aartsdiaken van Luik, waar hij in 1247 mede aan de basis stond van het ontstaan van Sacramentsdag.

Traditioneel trokken op Sacramentsdag of op de zondag erna alom kleurrijke sacramentsprocessies door de straten van steden en dorpen. Na een tijd van verwaarlozing komt op verscheidene plaatsen deze traditie weer in zwang, en niet alleen in Rome of in Lourdes, maar ook in New York en Amsterdam en in veel andere plaatsen. Het heilig Sacrament wordt dan in een plechtige stoet rondgedragen. Het centrum van de stoet is het Allerheiligste Sacrament, de heilige Hostie in de gouden houder, de monstrans. Hierop is de aandacht van de toeschouwer gericht. Men knielt en buigt eerbiedig het hoofd, want HET IS JEZUS ZELF DIE HIER AANWEZIG IS.

Lauda Sion zijn de woorden, naar de tekst van Sint Thomas van Aquino, waarmee de sequentie op Sacramentsdag begint. De sequentie (naar het Latijnse werkwoord sequi, vervolgen) is een hymne in dichtvorm, die in een plechtige heilige Mis gebeden of gezongen wordt na het Alleluja (dat volgt op de epistellezing) en voor het evangelie. Het lied legt de betekenis van het feest uit.

Sion, loof uw Heil en Hoeder!
Loof nu uwen Vorst en Voeder,
In gezang en jubellied!
Loof! En waag uw stoutste pogen:
Hij gaat allen lof te boven,
Tot Zijn lof volstaat Gij niet!

Keur van stof wordt u op heden
Voorgesteld tot lof en beden:
’t Levend Brood, dat Leven geeft:
’t Brood, dat naar wij zeker weten,
Bij het heilig Avondeten
Hij de Twaalf gegeven heeft.

Vol zij ’t loflied, rijk aan klanken!
Waardig en van vreugde sprank’lend
Zij der ziele jubellied:
Nu wij op dit hooggetij herdenken,
Hoe van ’t Maal, dat Hij ons wilde schenken,
De eerste viering is geschied.

Aan des nieuwen Konings maaltijd
Geeft aan ’t oude Paaslam afscheid
’t Nieuwe Lam van ’t Nieuw Verbond;
’t Nieuwe heeft het Oud’ verjaagd,
Waarheid schaduw weggevaagd,
Duisternis voor licht verzwond.

Wat de Heer bij ’t avondmalen
Deed, gebood Hij te herhalen
Ter gedachtenis aan zijn dood:
En, gehoorzaam, consacreren
Wij, naar Zijn hoogheilig leren
Tot Heilsoffer wijn en brood.

Christenen als geloofsstuk leren;
Dat hier wonderbaar verkeren
Brood in Vlees, en wijn in Bloed.
Wat verstand noch oog doorschouwen,
Hecht geloof in vast betrouwen
- Zij ’t een wonder! – houden doet.

Kostbaarheên van ’t rijkst gehalte
Gaan hier schuil in twee gestalten,
Die slechts lout’re tekens zijn:
’t Bloed als drank, het Vlees als spijze;
Toch blijft onverdeelderwijze
Christus gans in beider schijn.

Niet gebroken bij het eten,
Niet verdeeld, niet stukgebeten:
Nut men Hem gans ongedeerd.
Nutten één of duizendtallen:
Ieder nut zoveel als allen:
En géén nutten Hem verteert.

Goeden, bozen nutten beiden:
Doch hun lot is zeer verscheiden:
Leven of verdoemenis.
Dood de bozen, goeden ’t Leven:
Zie, waar eend’re Spijs gegeven,
Hoe verschillend de uitkomst is.

Wordt ook ’t Sacrament gebroken,
Weifel niet! Houd onweersproken:
Wat is in ’t geheel verstoken,
Schuilt ook gans in ieder deel.
D’inhoud zelf kan niemand breken:
’t Breken raakt alleen het teken:
Van ’t betekende, onbezweken,
Blijft en staat en bouw geheel.

Zie, wat Eng’lenbrood wij prijzen,
Pelgrims voedt op d’aardse reize,
Waarlijk brood, Gods kind tot spijze,
- Wee, die ’t voor de honden gooit! –
Voorbeduid in de oude dagen,
Die het Isaakoffer zagen,
’t Paaslam plechtig opgedragen,
’t Manna den Vaderen gestrooid.

Goede Herder, Brood waarachtig,
Jesu, wees ons arme’ indachtig
Voed ons en behoed ons krachtig:
Maak Uw glorie ons deelachtig
In des Levens land en loon.
Gij, Almogende en Alwijze:
Hier ons stervelingen tot spijze:
Maak ons, de Uwen, ten Paleize,
Gast en erven Heil’gerwijze,
Hun gezel ons in Uw Woon .
Zo zij het. Looft den Heer.
Amen.