Epistel
1 Joh. 3, 13-18
Veelgeliefden, wilt u niet verwonderen, als de wereld u haat. Wij weten, dat wij zijn overgebracht van de dood naar het leven, daar wij immers onze broeders beminnen. Wie geen liefde heeft, blijft nog in de dood. Ieder, die zijn broeder haat, is een moordenaar. En gij weet, dat geen moordenaar eeuwig leven in zich draagt. Hieraan hebben wij de liefde van God leren kennen, dat Hij Zijn leven voor ons gegeven heeft; ook wij moeten ons leven geven voor onze broeders. Wie de goederen dezer wereld bezit, en zijn broeder gebrek ziet lijden en niettemin zijn hart voor hem sluit, hoe zou in hem de liefde Gods aanwezig zijn? Mijn kinderkens, laat ons niet beminnen met woorden of met de tong, maar metterdaad en in waarheid.
Evangelie
Lc. 14, 16-24
In die tijd hield Jezus de farizeeën deze gelijkenis voor: Een zeker iemand richtte een groot gastmaal aan, en nodigde er velen uit. En tegen het uur van de maaltijd zond hij zijn dienaar, om aan de genodigden te zeggen, dat zij zouden komen, omdat alles gereed was. Maar eenparig begonnen allen zich te verontschuldigen. De eerste zei hem: Ik heb een landgoed gekocht, en ik moet het noodzakelijk gaan bezichtigen; wees zo goed mij te verontschuldigen. En een ander zei: Ik heb vijf koppel ossen gekocht, en ik ga ze keuren; wees zo goed mij te verontschuldigen. En weer een ander zei: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. De dienaar kwam dan terug, en deelde dit mede aan zijn heer. Toen werd de heer des huizes vertoornd, en hij zei tot zijn dienaar: Ga onmiddellijk naar de pleinen en straten der stad, en breng de armen en gebrekkigen, en de blinden en kreupelen hier binnen. En de dienaar zei: Heer, het is geschied, zoals gij bevolen hebt, en nog is er plaats. Toen sprak de heer tot zijn dienaar: Ga naar de wegen en binnenpaden, en dwing hen binnen te komen; want mijn huis moet vol worden. Maar dit zeg ik u: niemand van deze mannen, die genodigd waren, zal van mijn gastmaal proeven.
Overweging
Het Evangelie van deze zondag gaat over de gelijkenis van de onwillige bruiloftsgasten. De bruiloft is een beeld van de eeuwige zaligheid in de hemelse aanschouwing; de gasten zijn een beeld van hen die deel zouden kunnen hebben aan deze zaligheid, dat zijn dus de mensen, onder wie de joden en wij, uit de oude heidense volkeren.
In de gelijkenis sluiten de eerstgenodigden zichzelf uit. Zij willen de uitnodiging niet aannemen en daarom wordt de uitnodiging opnieuw gedaan maar nu aan iedereen die de dienaars des heren tegemoetkomen. En zo zijn ook wij de hemelse uitnodiging deelachtig geworden.
Maar wij kunnen ook een meer algemene betekenis in de woorden van Jezus ontdekken. God komt tot de mens met Zijn uitnodiging en de mens heeft het in zijn vermogen deze te aanvaarden of af te slaan. God stelt ons voor de keuze. Hij nodigt ons liefdevol uit. Hij dringt zachtjes aan, maar Hij dwingt ons niet, want met Hem te zijn is een relatie van liefdevolle overgave en niet van dwang.
In de gelijkenis zijn het de gasten die zichzelf uitsluiten van de heerlijkheid van de bruiloft. En zo is het altijd. Het is de mens zelf die zich door zijn eigen boze wil berooft van het goddelijke goed. En pas daarna treft hem de veroordeling van God, want God heeft Zijn Zoon in de wereld gezonden, niet om de wereld te oordelen, maar opdat de wereld door Hem zou worden gered. Wie in Hem gelooft en de goddelijke uitnodiging aanvaardt, wordt niet geoordeeld maar gered. Wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet gelooft in de Naam van Gods eniggeboren Zoon.