Pagina's

22 september 2024

Achttiende zondag na Pinksteren

De grootste genade die Gods barmhartigheid ons, mensen, heeft bewezen
- de genade die komt voor alle andere en die boven alle genaden uitstijgt -
is de Heer Jezus Christus Zelf.

Epistel
1 Kor. 1, 4–8
Broeders, te allen tijde breng ik om uwentwil dank aan mijn God voor de genade Gods, die u geschonken is in Christus Jezus. Immers in Hem zijt gij in ieder opzicht rijk geworden, in alle woord en in alle kennis, in dezelfde mate als de prediking van de Christus vaste voet bij u gekregen heeft. Zodoende komt gij in geen enkele genadegave iets te kort, terwijl gij in afwachting zijt van de verschijning van onze Heer Jezus Christus. Hij immers zal u doen vaststaan ten einde toe, zodat gij vrij zijt van schuld op de dag, dat onze Heer Jezus Christus wederkomt.

Evangelie
Mt. 9, 1–8
In die tijd ging Jezus in een scheepje, stak het meer over en kwam in Zijn stad. En daar bracht men een lamme tot Hem, die op een rustbed lag. Toen Jezus hun geloof zag, sprak Hij tot de lamme: Heb goede moed, Mijn zoon, uw zonden worden u vergeven. Maar zie, sommige schriftgeleerden zeiden bij zichzelf: Hij lastert God! Doch Jezus zag hun gedachten en sprak: Waarom denkt gij kwaad bij u zelf? Wat is gemakkelijker, te zeggen: uw zonden worden u vergeven, of te zeggen: sta op, en loop? Welnu, om u te doen weten, dat de Mensenzoon de macht bezit op aarde zonden te vergeven, – toen sprak Hij tot de lamme – sta op, neem uw bed op, en ga naar huis. En hij stond op, en ging naar huis. En toen de menigte dat zag, werden zij door vrees bevangen, en zij verheerlijkten God, Die zulk een macht verleende aan de mensen.


Binnen breken

Als ik de weg wil naar U toe,
het geeft niet waar, het geeft niet hoe;
al moet ik, om mij uit te spreken,
wie weet wel bij U binnen breken.

Als ik U, veel te laat misschien,
een keer mijn goede wil laat zien;
al is het, Jezus, ook maar even,
en nog door anderen gedreven.

Als ik mij met een klein gebaar
maar hulpeloos aan U verklaar,
verlamd van zonden aan Uw voeten,
met schuld die niet is uit te boeten,

U heft Uw hand en zet mij recht,
U ziet mijn wanhoop en U zegt:
het is je allemaal vergeven,
en ik begin opnieuw te leven.

Als ik de weg wil naar U toe,
het geeft niet waar, het geeft niet hoe.
Ik zal weer staan, ik zal weer lopen,
ik zie de weg naar God weer open.

Michel van der Plas