Woensdag, vrijdag en zaterdag van deze week zijn Quatertemperdagen. Deze naam is afkomstig van de Latijnse term 'quator tempora' (vier seizoenen).
Vier keer per jaar (in elk van de vier seizoenen) staan Quatertemperdagen op de kalender op woensdag, vrijdag en zaterdag in één bepaalde week. Elke dag kent een eigen liturgie, die zelfs voorrang heeft op bepaalde heiligen.
In september vallen de Quatertemperdagen rond de aanvang van de herfst, in december worden zij gevierd tijdens de derde week van de Advent (winter), in de lente vallen deze dagen in de week na de eerste zondag van de Vasten. En in de (vroege) zomer vallen de Quatertemperdagen tijdens het Pinksteroctaaf.
Quatertemperdagen komen voor op de liturgische kalender behorende bij het Missaal van 1962 (Tridentijns Missaal) en hebben hun wortels in vroeg-christelijke tijden. (In 2005 hebben de bisschoppen van Nederland deze dagen opnieuw vastgesteld voor de gehele Kerkprovincie.) In de eerste eeuwen van het christendom was het gebruikelijk om wekelijks te vasten op woensdag en vrijdag. Op woensdag, omdat Christus op die dag is verraden; op vrijdag, omdat Hij op die dag is gekruisigd. In Rome kwam daar de zaterdag bij, de dag waarop Christus in het graf verbleef.
In de derde eeuw raakten de wekelijkse vastendagen wat op de achtergrond, maar werd er juist gevast bij de wisseling van de seizoenen.
Zo ontstonden de Quatertemperdagen. Het zijn dagen van gebed, boete, inkeer, vasten en onthouding. De woensdag en zaterdag zijn halve onthoudingsdagen, dat wil zeggen dat het gebruik van vlees uitsluitend is toegestaan tijdens de hoofdmaaltijd. De vrijdag is een volledige onthoudingsdag, zoals alle vrijdagen in het jaar, met uitzondering van kerkelijke feestdagen.
Regelmatig vasten is een oude christelijke traditie. Het gaat erom onze geest te onthechten aan het aardse en te richten op de Heer, onze God. Vasten wapent ons bovendien tegen allerlei grote en kleine bekoringen waaraan we dagelijks zijn blootgesteld.