13 oktober 2024

Eenentwintigste zondag na Pinksteren

Epistel
Ef. 6, 10-17
Broeders: Zoekt uw sterkte in de Heer en in Zijn alvermogende kracht. Trek de wapenrusting Gods aan, om stand te kunnen houden tegen de listige aanvallen van de duivel. Want onze strijd gaat niet tegen vlees en bloed, maar tegen de vorsten en machten en wereldbeheersers der duisternis, tegen de boze geesten in de lucht. Grijpt daarom naar de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden op de kwade dag, en in volle uitrusting pal te staan. Houdt u dus gereed, de lendenen omgord met de waarheid, gestoken in het pantser van gerechtigheid, en de voeten geschoeid met bereidwilligheid voor het evangelie des vredes; blijft in alle omstandigheden vasthouden het schild des geloofs, waarmede gij alle gloeiende pijlen van de boze vijand kunt doven; neemt daarbij de helm van het heil en het zwaard van de Geest, dat is het Woord Gods.

Evangelie
Mt. 18, 23-35
In die tijd hield Jezus Zijn leerlingen deze gelijkenis voor: het rijk der hemelen gelijkt op een koning, die afrekening wilde houden met zijn dienaren. En toen hij met afrekenen was begonnen, werd er iemand voor hem gebracht, die hem tienduizend talenten schuldig was. Daar hij echter niets had om te betalen, gaf zijn heer bevel hem te verkopen met zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en zo de schuld te voldoen. Maar de dienaar viel voor hem neer, en smeekte: Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen! Toen kreeg de heer medelijden met zijn dienaar, liet hem weer vrij, en schold hem de schuld kwijt. Maar toen deze dienaar wegging, trof hij een van zijn mededienaren, die hem honderd tienlingen schuldig was; en hij greep hem bij de keel, en zeide; Betaal wat gij schuldig zijt! En zijn mededienaar viel neer en smeekte hem: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen! Doch de ander wilde dat niet; maar hij ging heen, en liet hem in de gevangenis werpen tot hij zijn schuld zou betaald hebben. Toen nu zijn mededienaren dat zagen gebeuren, werden zij zeer bedroefd; en zij gingen naar hun heer en deelden hem alles mede, wat er voorgevallen was. Toen liet zijn heer hem roepen, en sprak tot hem: Slechte knecht! Heel uw schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat gij het mij gevraagd hebt; moest gij dan ook geen medelijden hebben met uw medeknecht, zoals ik medelijden heb gehad met u? En in toorn ontstoken leverde zijn heer hem over aan de beulen, totdat hij geheel zijn schuld zou betaald hebben. Zo zal ook Mijn hemelse Vader doen met u, als gij allen niet van harte vergiffenis schenkt aan uw broeder.

Overweging
Elke dag bidden wij in het gebed dat Christus Zelf ons leerde, om vergeving van onze schuld. Elke dag vragen wij dus onze hemelse Vader hetzelfde: dat Hij ons onze zonden vergeef. Onze slechte gedachten, kwade gesprekken of daden, ons nalatig omgaan met Zijn genade en gaven. Maar zijn wij ons er eigenlijk van bewust dat wij elke dag ook ontelbare mogelijkheden hebben om hetzelfde te doen jegens onze naasten? “En vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.” Het Evangelie van deze zondag stelt ons zeer duidelijk voor ogen in welk verband wij dit gebed moeten zien.

Een koning houdt afrekening met zijn dienaren. Zij komen hem verslag brengen van hun handelingen. Spoedig wordt er een binnengebracht (hij had zelf weg willen blijven, maar hij wordt gedwongen te verschijnen) die veel schulden had gemaakt. Dat was zo een enorm bedrag dat hij met zijn gehele privé-bezit het nooit zou kunnen vergoeden. Hij had door onverantwoorde uitgaven, door allerlei geknoei, het geld van de koning verkwist. Nu het uur om te betalen daar is heeft hij niets. De conclusie is volgens het gebruik van die tijd voor de hand liggend: hijzelf wordt als slaaf verkocht, zijn vrouw en kinderen ondergaan eenzelfde lot en zijn inboedel wordt onder de hamer gebracht. Maar dan gebeurt er iets heel onverwachts. De koning is grootmoedig. Hij heeft medelijden en scheldt de dienaar de gehele schuld kwijt.

De dienaar heeft de goedheid van zijn koning ervaren, maar hij had zelf geen medelijden met een van zijn mededienaars. Door zijn gebrek aan medelijden werd hij uiteindelijk bestraft. Wat heeft dat alles met ons te maken? De les staat aan het einde van het Evangelieverhaal: “Zo zal ook Mijn hemelse Vader met u doen, als gij allen niet uw broeder van harte vergeeft.” Wij allen staan tegenover God in de verhouding van de dienaar tegenover zijn koning. Het is beslist fout om te denken, dat Christus met de persoon van de dienaar die zijn koning tienduizend talenten schuldig was alleen de grote zondaars heeft bedoeld.

God is oneindig goed. Hij is waarlijk goddelijk goed. Doch wij zijn daarvan niet voldoende overtuigd: dit leeft niet in ons. Een van de oorzaken hiervan is dat wij onze schuld tegenover God niet voldoende beseffen. Het beeld in de parabel is aangrijpend genoeg, maar de werkelijkheid is oneindig erger. Geen menselijke verhouding kan dat uitdrukken. Als wij ons van geen zware zonden bewust zijn, menen wij dat onze schuld tegenover God niet groot is. Dagelijkse zonden zijn niet zo erg, menen wij. Bovendien komen ze zo vaak voor dat wij ze niet meer merken. Maar de grootte van een belediging wordt allereerst afgemeten naar de waardigheid van degene, die ze wordt toegevoegd.

God is de oneindige Majesteit; onze zonden zijn een onmetelijke belediging van deze goddelijke Majesteit. En elke dag beledigen wij Hem wederom. Wij zouden nooit onze onbegrijpelijk grote schuld kunnen betalen. En deze wordt ons ineens kwijtgescholden. De schuld van Adam, de schuld van al mijn persoonlijke zonden, al mijn genadeverkwisting, het schuldig missen van mijn prachtige kansen – dat alles wordt ineens kwijtgescholden. God, de Liefde Zelf, heeft Zich in Jezus Christus neergebogen over onze ellende. De Vader in de hemel wordt niet moe ons te vergeven om het dierbaar bloed van Zijn Zoon. Telkens opnieuw als wij Hem met een oprecht hart om vergiffenis vragen, vergeeft Hij de schuld, hoe groot zij ook moge zijn.

Elke mens is zoals deze dienaar. Wij zijn tegelijkertijd schuldenaars tegenover God en schuldeisers tegenover de medemens. Willen wij Gods barmhartigheid ervaren, dan moeten wij zelf bereid zijn om te vergeven. In het groot en in het klein (dat komt dagelijks voor). Er zal eens een rechtvaardige vergelding komen. En deze verloopt volgens onze eigen maatstaf. God zal met ons omgaan zoals wij met anderen omgaan. En vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven.