6 oktober 2024

Twintigste zondag na Pinksteren

Het Laatste Oordeel (Fra Angelico)

Epistel
Efesiërs 5, 15–21
Broeders, zorgt ervoor dat gij met alle omzichtigheid uw levenswandel inricht; niet als onverstandigen, maar als wijze mensen, die de tijd benutten; want het zijn kwade dagen. Weest daarom niet kortzichtig, maar toont begrip voor de wil van God. Bedrinkt u niet aan wijn; want daaruit volgt losbandigheid; maar vervult u met de Heilige Geest, en spreekt onder elkander in psalmen en lofgezangen en geestelijke liederen, terwijl gij de Heer lofzingt in uw harten; en brengt zonder ophouden voor alles dank aan onze God en Vader in de Naam van onze Heer Jezus Christus. Weest aan elkander onderdanig in de vreze van Christus.

Evangelie
Johannes 4, 46–53
In die tijd was er een zekere hofbeambte, wiens zoon ziek lag te Kafarnaüm. Toen hij hoorde, dat Jezus uit Judea naar Galilea was gekomen, ging hij naar Hem toe, en verzocht Hem om zijn zoon te komen genezen; want deze lag op sterven. Jezus nu sprak tot hem: “Als gij geen tekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet”. De hofbeambte zeide tot Hem: “Heer, kom toch, vóórdat mijn zoon sterft!” Jezus sprak tot hem: “Ga heen, uw zoon is weer beter!” De man geloofde het woord, dat Jezus tot hem sprak, en ging heen. Toen hij nog onderweg was, kwamen zijn dienaren hem tegemoet en berichtten hem, dat zijn zoon weer beter was. Hij vroeg hun dan naar het uur, waarop de beterschap was ingetreden. En zij antwoordden hem: “Gisteren in het zevende uur heft de koorts hem verlaten.” Toen bemerkte de vader, dat dit juist het uur was, waarop Jezus tot hem zeide: “Uw zoon is weer beter.” En hij aanvaardde het geloof, hij zelf en geheel zijn huisgezin.

Overweging
De woorden van Jezus tot de hofbeambte wekken misschien onze verbazing. Een vader, wiens zoon doodziek is, komt en vraagt om genezing. En dan wordt hij zo hard aangepakt: “Als gij geen tekenen en wonderen aanschouwt, gelooft gij niet!” In plaats van medelijden krijgt de vader van het stervende kind een soort verwijt. Dit verwijt was echter in het algemeen bedoeld en duidde op het gebrek aan geloof dat Jezus overal ontmoette. Zeker was het geloof van de hofbeambte niet volmaakt, want hij meent dat Jezus persoonlijk aanwezig moet zijn om zijn kind te kunnen genezen.

Nu Hij de hofbeambte aantreft die, zonder begrip te tonen voor de eigenlijke zending van Jezus, Hem een louter persoonlijke gunst vraagt en op een wijze die de onvolmaaktheid van zijn geloof in een helder licht stelt, ziet Hij in deze man het type, een categorie uit het joodse volk, met zijn aardse instelling. Het is precies deze mentaliteit, die de ogen van de joden zal sluiten voor het geestelijke karakter van Jezus' zending en het conflict tussen Hem en Zijn volk veroorzaakt. “Als gij (meervoud!) geen wonderen ziet, gelooft gij niet.”

Onze Zaligmaker is gekomen om een geloof te wekken dat niet op wonderen en tekenen gebaseerd is, maar dat zich rechtstreeks richt op Zijn goddelijke Persoon. “Zalig zijn zij die niet gezien en toch geloofd hebben.” (Joh. 20, 29). Geloven zonder tekenen te zien, zonder wonderen, alleen op het woord van Christus, dat is wat Hij van ons verlangt. Dit is wat Christus van Zijn geliefde uitverkorenen eist: een volmaakt geloof. Een vaste houding van de ziel, gericht op het woord, die wonderen noch gebedsverhoringen nodig heeft. Ons geloof mag niet op onze eigen belangen en noden gebaseerd zijn, maar alleen op God, Die wij door ons leven moeten verheerlijken.

Christus vraagt het geloof in de eerste plaats van degenen die zich tot Hem richten. En Hij vraagt een volmaakt geloof, dat alleen op Zijn woord bouwt. Dat wil niet zeggen dat wij geen wonderen of tekenen mogen vragen. Maar ons geloof mag er niet van afhangen. Wie onvolmaakt gelooft, zal zich van zijn verhouding tot God willen bedienen om bepaalde gunsten te verkrijgen. En als hij meent dat zijn gebed niet verhoord wordt, zal zijn geloof nog zwakker worden. De ware leerling van Christus wankelt nooit. Zijn geloof in God groeit door alles heen en vindt gelijkelijk voedsel in succes en mislukking. Vasthouden aan God, soms tegen alle hoop in, maar alleen omdat Hij ons nooit in steek laat, is in werkelijkheid het voortdurende wonder van Gods liefde, dat alles overtreft.